‘Waar wil je naartoe?’
Hij heeft een vriendelijk gezicht. Ietsje té vriendelijk, misschien. Dat chokertje is helemaal verkeerd. Is het een gladjakker, of een oubollige VVD-er?
Hij zet z’n zonnebril af en veegt wat broodkruimels van de bijrijdersstoel. Attent. Ik stap in.